Terug naar Encyclopedie

Evenredigheidsbeginsel bij de Oplegging van Handhavingsmaatregelen

Het evenredigheidsbeginsel (art. 3:4 Awb) vereist dat handhavingsmaatregelen geschikt, noodzakelijk en proportioneel zijn. Bestuursorganen wegen ernst, alternatieven en omstandigheden af om willekeur te voorkomen.

1 min leestijd

Het evenredigheidsbeginsel in de handhaving

Het evenredigheidsbeginsel, neergelegd in artikel 3:4 Awb, vormt een cruciaal criterium bij de keuze en oplegging van handhavingsmaatregelen. Dit beginsel vereist dat de maatregel geschikt, noodzakelijk en evenwichtig is in verhouding tot het doel en de overtreding. Bestuursorganen moeten afwegen of een mildere ingreep mogelijk is voordat zij overgaan tot bestuursdwang of boetes.

Bij de toepassing speelt de ernst van de overtreding een rol, evenals de omstandigheden van de overtreder, zoals economische schade of gezondheidseffecten. Rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State benadrukt dat een te zware maatregel nietig kan zijn. Voorbeelden zijn het schorsen van een last onder dwangsom als vrijwillige sanering volstaat.

Toepassing in de praktijk

Stappen in de evenredigheidsbeoordeling: (1) doel van de norm, (2) intensiteit van de inbreuk, (3) alternatieven, (4) proportionaliteit. Dit voorkomt willekeur en waarborgt rechtszekerheid. Bij milieuovertredingen weegt men vaak de milieuschade af tegen bedrijfskosten.

Het beginsel bindt het bestuur en biedt overtreder bezwaar- en beroepsmogelijkheden. Recente jurisprudentie, zoals ECLI:NL:RVS:2022:1234, illustreert dat onvoldoende motivering leidt tot vernietiging van het besluit.